De eerste ansichtkaarten of prentbriefkaarten, zoals wij die nu kennen, verschijnen vanaf 1897. Fotografie bestaat dan al ruim 60 jaar en tot dan zijn er de zogenaamde kabinetsfoto’s gemaakt: bruine foto’s met een kartonnen passe-partout met daarop de naam van de fotograaf. Deze foto’s zijn echter niet bedoeld en geschikt om te versturen.
De oplossing is een kaart van het formaat 9 x 13 cm, bestaande uit een aantal aan elkaar vastgeplakte laagjes papier, met op de voorkant een afbeelding en ruimte om een boodschap te schrijven en op de achterzijde plaats om de kaart te adresseren.
Verzamelen wordt een rage
Aan het begin van de twintigste eeuw wordt het versturen en verzamelen van ansichtkaarten een ware rage. Landelijke uitgevers, zoals Vivat en Boon, beide uit Amsterdam, en Bakker uit Koog-Zaandijk sturen fotografen het hele land door om bezienswaardigheden op de gevoelige plaat vast te leggen.
Ook plaatselijke winkeliers zien brood in de verkoop van ansichtkaarten. Een voorbeeld hiervan is de Joodse winkelier B. Gompers uit Gouda die rond 1902 een (onbekende) fotograaf alle straten, stegen en grachten laat fotograferen en een serie ansichtkaarten van ruim vijfhonderd ansichtkaarten uitbrengt. Aangezien toeristen dan nog een zeldzaamheid zijn, worden de meeste ansichtkaarten aan de plaatselijke bevolking verkocht en aan verzamelaars die ansichtkaarten naar familie en vrienden in het land versturen in de hoop daarvoor andere exemplaren terug te krijgen.
Verzamelalbums
De kaarten worden niet opgeplakt, maar in eenvoudige of prachtig uitgevoerde insteekalbums bewaard, zodat de kaarten niet beschadigd worden. Het nadeel van het insteken van de kaarten in deze albums is dat op de hoekjes van de kaarten de zogenaamde albumvouwtjes ontstaan, die de eventuele waarde kunnen verminderen.
Vaak denken verzamelaars dat de waarde van de kaart afhangt van de ouderdom, maar dat is zeker niet waar. Hierover een volgende keer.